WK-match lijkt uit de tijd

 

Door Eric van Dusseldorp

De match om de wereldtitel. Veel verstandige dammers beginnen vraagtekens te zetten bij een dergelijk evenement. Tegenwoordig worden WK-tweekampen meestal gehouden in plaatsen als Omsk, Jakoetsk of Irkoetsk en de publiciteit in de lage landen is -mede door het grote aantal remises en de in Nederland bij het grote publiek niet tot de verbeelding sprekende spelers- tegenwoordig minimaal.

Er zijn genoeg toernooivormen die publicitair interessanter zijn. Men denke dan aan het (bestaande) rondtoernooi, massakampen volgens het knock-out- of -wellicht beter- het Zwitsers systeem of zelfs een Grand Prix-formule.

Toch wil de werelddambond, gesteund door een handvol WK-matchfundamentalisten, niet af van de ongeveer honderd jaar oude en destijds van de schakers overgenomen titelstrijd tussen slechts twee spelers. En die tweekampen zijn o zo vaak uitgemond in een teleurstelling, voor de organisatoren, de pers en het publiek.

Er zijn uitzonderingen. In het collectieve geheugen van dammers zit een fraaie match Wiersma-Gantwarg en ook Tsjizjow-Sijbrands was -in weerwil van het grote aantal (18!) remises- voor liefhebbers om van te watertanden; de Nederlander miste zowat met de laatste zet van de laatste partij de winst en daarmee de wereldtitel;

Maar de moeder aller matches is en blijft toch Raichenbach-Springer in 1937. De nog piepjonge, van Polen naar Frankrijk geëmigreerde Maurice Raichenbach was in die periode de regerend wereldkampioen en gold als onverslaanbaar. Verschillende Nederlanders probeerden hem middels matches zijn wereldtitel te ontfutselen, maar Raichenbach bleef steeds zonder partijverlies (!) op de been. Toen slaagde de Nederlandse bond erin om Benedictus Springer, de wereldkampioen van 1928, te strikken voor een tweekamp. En het werd een zinderende tweestrijd. Raichenbach kwam achter, wankelde, incasseerde geheel tegen zijn gewoonte vier nederlagen, maar wist uiteindelijk toch met het kleinst mogelijk verschil te zegevieren (26-24).

De match was een rondtrekkend circus door Nederland en in bijna elke ronde werd een andere plaats aangedaan. De belangstelling was steeds zó fantastisch dat een dampromotor anno 2004 er tranen van in de ogen zou krijgen. Daarnaast werden er op vele aangedane plaatsen damclubs opgericht.

Een citaat uit een verslag, uit het toernooiboek, van de 11e partij te Borculo:

"(. . .) De stoet (dammers + gevolg, EvD) werd voorafgegaan door een muziekcorps. Zoo trokken wij door de straten, die naar het wedstrijdlokaal leidden. Aan weerszijden van de straten was een haag van menschen opgesteld, die op ondubbelzinnige wijze blijk gaven van hunne belangstelling. Het leek een zege-tocht en toen wij arriveerden in het speellokaal, waar een 500 belangstellenden ons verwachtten, dacht ik: "Dat had de Haas (een topdammer en dampromotor uit begin vorige eeuw, EvD) moeten zien (. . .)".

En van de 18e partij te Dordrecht:

"(. . .) Opgewacht aan het station met muziek, ging het in open rijtuigen, onder de vroolijke toonen van diverse marschen, door de stad, naar het speellokaal. De belangstelling op den geheelen weg, waar de stoet langs kwam, was geweldig en het lijdt dan ook geen twijfel of deze dag heeft voor ons spel in Dordrecht een geweldige propaganda afgeworpen (. . .)"

De tweekamp herbergde een interessante strijd tussen twee speelstijlen: randspel (Raichenbach) en gezond Hollands aanvallend (Springer). Strategisch werd het een succes voor de Nederlander, maar de Fransman was in een aantal gevallen slimmer en maakte minder onnodige fouten.

Wat Raichenbach onder randspel verstond blijkt uit de opening van de zeventiende partij.

Zwart: B. Springer – Wit: M. Raichenbach

1. 34-29, 19-23; 2. 39-34, 14-19; 3. 44-39, 14-19; 4. 50-44, 5-10; 5. 31-26, 20-25; 6. 37-31, 14-20; 7. 41-37, 20-24; 8. 29x20, 25x14; 9. 35-30, 17-22; 10. 46-41, 22-28; 11. 33x22, 18x27; 12. 31x22, 23-29; 13. 34x23, 19x17; 14. 36-31, 12-18; 15. 41-36, 7-12; 16. 31-27, 13-19; 17. 30-25, 8-13; 18. 40-35, 2-8; en nu speelde de Fransman 19. 27-21??!, 16x27; 20. 32x21. Volgens de huidige normen een uiterst passieve zet, maar daar was anno 1937 nog niet iedereen het over eens. Raichenbach had er evenwel allerminst defensieve bedoelingen mee en kwam in het late middenspel finaal gewonnen te staan. Het werd overigens remise.

In deze en drie volgende rubrieken volgen de hoogtepunten van deze historische match.

In de tweede partij, gespeeld in Amsterdam, kwam Springer op voorsprong. Hij zou deze tot de achtste partij vasthouden.

Zwart: M. Raichenbach – Wit: B. Springer

1. 33-28, 18-23; 2. 39-33, 12-18; 3. 44-39, 7-12; 4. 50-44, 20-24; 5. 34-30, 18-22; 6. 30-25, 12-18; 7. 40-34, 14-20; 8. 25x14, 9x20; 9. 34-29(!), 23x34; 10. 39x30, . . . Met deze ruil bakte Springer de regerend wereldkampioen een poets die zijn weerga in de damgeschiedenis eigenlijk nauwelijks kent. Zwart dacht simpel een schijf te winnen en de vele honderden toeschouwers, waaronder enkele toenmalige topspelers, dachten dat zonder uitzondering ook. 10 . . ., 24-29?; 11. 33x24, 22x33; 12. 38x29, 20-25?

 

Er volgde 13. 29-23!!, 18x20; 14. 31-27, 25x34; 15. 27-22, 17x28; 16. 32x25, . . . Wit won schijf 39, moest daarna nog nauwkeurig spelen, deed dat ook en won.

Terug naar damrubrieken